Jenaplan

Peter Petersen

De Duitse filosoof, hoogleraar opvoedkunde en pedagoog Peter Petersen (1884-1952) is de grondlegger van het jenaplanonderwijs.

Uit ontevredenheid over de beperkingen van het klassikale onderwijs probeerde hij een nieuwe vorm van onderwijs uit. In het Duitse plaatsje Jena plaatste hij kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar in een groep, om zo een natuurlijke leef- en werkgemeenschap te creëren, waarin kinderen zich konden ontwikkelen zodat ze met en van elkaar konden leren.

In de school werden en worden leerlingen kinderen genoemd en leerkrachten stamgroepleiders. Dat is niet voor niets. In het Jenaplan onderwijs gaat het om de hele ontwikkeling van het kind. 

In het Jenaplanonderwijs vormen de vier pijlers: spelen, gesprek, werken en vieren de basis. Deze zijn op een natuurlijke manier geïntegreerd in deze vorm van onderwijs.

 

Peter Petersen, vond dat uitspraken over opvoeding en onderwijs in school zouden moeten steunen op een mens- en maatschappijvisie.

Dit werkte hij uit in twintig basisprincipes die ingedeeld zijn in drie gebieden:

  • Principes 1 tot en met 5 omvatten uitspraken over de mens
  • Principes 6 tot en met 10 spreken zich uit over de samenleving
  • Principes 11 tot en met 20 hebben betrekking op school, onderwijs en opvoeding

De laatste van de Jenaplanbasisprincipes luidt niet voor niets:

‘In de school worden veranderingen en verbeteringen gezien als een nooit eindigend proces. Dit proces wordt gestuurd door een consequente wisselwerking tussen doen en denken’.

Dit geldt voor alle scholen. De tijd staat namelijk niet stil: kinderen van nu zijn anders dan die van dertig jaar geleden en de samenleving verandert snel. De school moet openstaan voor maatschappelijke en culturele veranderingen en voor nieuwe ontwikkelingen op het terrein van de opvoedings- en onderwijswetenschappen. 

 

 

 

KENMERKEN VAN HET JENAPLANONDERWIJS OP ONZE SCHOOL IN DE VERSCHILLENDE GROEPEN

Op school werken wij in driejarige stamgroepen, de indeling is als volgt:

  • Groep 1/2
  • Groep 3/4/5
  • Groep 6/7/8

In de stamgroepen wordt gewerkt volgens een ritmisch weekplan. In het ritmisch weekplan wordt ‘(in)spanning’ afgewisseld met ‘ontspanning’. Leidraad binnen het ritmisch weekplan zijn de vier basisactiviteiten: gesprek, werk, spel en viering. Naast groepswerk is er aandacht voor individueel werk. Kinderen leren te plannen en doelgericht te handelen.

Gesprek

Het gesprek is een belangrijke activiteit binnen het Jenaplanonderwijs. In verschillende situaties en op verschillende momenten van de dag krijgen de kinderen de gelegenheid uiting te geven aan hun gevoelens; ze leren argumenteren en ze leren te luisteren naar de ander. Een kringgesprek is altijd gekoppeld aan één van de leergebieden.

Werk

Deze basisactiviteit omvat instructie- en werkmomenten. Tijdens instructiemomenten geeft de stamgroepleider uitleg. Dit kan zijn aan de gehele stamgoep of aan een gedeelte ervan. Kinderen die op dat moment geen instructie krijgen, werken verder aan hun dag- en/of weekplan. Zij kunnen rustig overleggen met een andere kinderen in de groep.

Spel

Spelen is essentieel voor een goede ontwikkeling van de kinderen. In hun spel leren kinderen rekening te houden met elkaar, zoeken ze oplossingen en leren ze met hun emoties om te gaan. Kinderen spelen binnen en buiten met elkaar. Kunstzinnige vorming, gymnastiek en sportactiviteiten vallen onder spel. In groep 6, 7 en 8 gaan de kinderen op schoolkamp, waarbij spel nadrukkelijk bij de vormgeving van de activiteiten aan de orde komt.

Viering

Bij een viering speelt het samen beleven en het samen verwerken een belangrijke rol. Een viering kan heel vrolijk zijn, maar ook plechtig of droevig. Er zijn vieringen voor de hele school, een van de vier bouwen of de eigen groep. Voorbeelden hiervan zijn: het gezamenlijk eten, de fruitkring en de verjaardagsviering. Bij grote projecten is er altijd een projectopening en een afsluiting op feestelijke wijze. Regelmatig worden hierbij (groot)ouders en uitgenodigd.